20614 |
honger hebben |
honger hebben:
hoŋər heͅmə (L314p Overpelt),
hoŋər hämən (L314p Overpelt)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hoŋərəx (L314p Overpelt)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
hoǝneŋ (L314p Overpelt),
hō.neŋ (L314p Overpelt)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
pers:
pęrs (L314p Overpelt)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
koͅp (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt,
L314p Overpelt)
|
[N 10 (1961)]een kop [ZND A1 (1940sq)] || hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
appel:
apəl (L314p Overpelt),
bol:
bōl (L314p Overpelt),
bōͅl (L314p Overpelt),
knikker:
knekər (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
ba.lǝkǝ (L314p Overpelt)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
18187 |
hoofddoek |
doek:
duk (L314p Overpelt),
neusdoek:
nø̄zǝk (L314p Overpelt)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c]
I-4
|
20767 |
hoofdkaas |
kipkap:
kepkap (L314p Overpelt),
kipkop:
kipkop (L314p Overpelt),
preskop:
prɛskoͅp (L314p Overpelt),
zult:
zø.lt (L314p Overpelt)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
køsə (L314p Overpelt)
|
hoofdkussen [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|