17543 |
klein van gestalte |
niet groot:
heͅj es ni grūt (L314p Overpelt)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
greumeltje:
Syst. Frings = een beetje
grøͅməlkə (L314p Overpelt)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klein nøskə (L314p Overpelt),
klɛin nusjə (L314p Overpelt)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
klēͅgeld (L314p Overpelt),
pasgeld:
ps. omgespeld volgens IPA.
pa͂sxēͅlt (L314p Overpelt)
|
Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
23215 |
klepel |
klepel:
de klepel van de klok (L314p Overpelt)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babələn (L314p Overpelt),
kwebbelen:
Van Dale: kwebbelen, veel en rad praten, ratelen; (gew.) ruzie hebben.
kwebbelen (L314p Overpelt),
lullen:
Van Dale: I. lullen, I. 1. binnensmonds zingen, neuriën; -2. (gew.) zachtjes praten; -3. (gew. en gemeenz.) kletsen, praten; - (in eng. zin) kletspraat verkopen, niet ter zake doende dingen zeggen.
lullen (L314p Overpelt),
zeveren:
zevərən (L314p Overpelt),
Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.
zieveren (L314p Overpelt),
zivərən (L314p Overpelt),
zIəvərən (L314p Overpelt)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || praten, kouten [ZND B1 (1940sq)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
beuzelen:
ei bøzəlt (L314p Overpelt),
leugen:
hij verheupt niks as leuges (L314p Overpelt)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)], [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
kladzuǝr (L314p Overpelt)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
babbelwijf:
ik lijk in stieren
babbelwief (L314p Overpelt)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|