33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
schelf(t)houter:
sxɛlǝfhǫu̯tǝr (L314p Overpelt)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
20695 |
balkenbrij |
kruipuit:
krəpū.t (L314p Overpelt),
Syst. Frings
krəbūt (L314p Overpelt)
|
balkenbrij [Goossens 1b (1960)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34084 |
banden |
banden:
bē̜n (L314p Overpelt),
pezen:
pēzǝ (L314p Overpelt)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
19114 |
bang |
bang:
nie bang zien (L314p Overpelt)
|
(Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
ps. omgespeld volgens IPA.
brifkə (L314p Overpelt)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerrevoets (L314p Overpelt),
baerəvuts (L314p Overpelt),
berrəvuts (L314p Overpelt)
|
barrevoets [ZND 19 (1936)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
gemelkt ei:
gǝmø̜lkt ęi̯ (L314p Overpelt)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (L314p Overpelt)
|
bed [RND]
III-2-1
|
19754 |
beddenlaken |
laken:
lākən (L314p Overpelt)
|
Een laken (op een bed) [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21546 |
bedelen |
schooien:
sxuijən (L314p Overpelt),
bedelen, herhaald vragen
sxuəjə (L314p Overpelt),
bedelen, meer om eten dan om geld
schooien (L314p Overpelt),
langs de deuren gaan bedelen
sxūjə (L314p Overpelt)
|
kent ge het woord schooien ? (uitspraak + betekenis) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|