e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
linnen, linnengoed lijwaad: livǝt (Overpelt), līvǝt (Overpelt) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lip lip: lip (Overpelt), lippe (Overpelt), luppen (Overpelt), lYp (Overpelt), løp (Overpelt) een lip [znd A1 (1940sq)] || lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
lis (alg.) lis: lisch (Overpelt), lèsch (Overpelt) lis [ZND 29 (1938)] || soorten lis [ZND 29 (1938)] III-4-3
litteken litteken: letekə (Overpelt), lettēkən (Overpelt), leͅtekən (Overpelt), lɛtɛikən (Overpelt) Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
loeien van de koe in het algemeen beuken: bø̄kǝ (Overpelt), bulken: bølkǝn (Overpelt) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe van pijn kuimen: kymǝ (Overpelt) [N 3A, 5e] I-11
loeren loeren: lūrə (Overpelt), lūrən (Overpelt), lonken: loŋkən (Overpelt) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lof lof: tloͅf (Overpelt) het lof [RND] III-3-3
loodgieter gootwerker: gōtwɛrkǝr (Overpelt  [(voor herstellingen aan goten)]  ), loodgieter: lūǝt˲gitǝr (Overpelt) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loof van de bieten afplukken afbladeren: āfblǭrǝ (Overpelt), aftrekken: āftrękǝ (Overpelt), bladen: blāi̯ǝ (Overpelt) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5