28772 |
linnen, linnengoed |
lijwaad:
livǝt (L314p Overpelt),
līvǝt (L314p Overpelt)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lip (L314p Overpelt),
lippe (L314p Overpelt),
luppen (L314p Overpelt),
lYp (L314p Overpelt),
løp (L314p Overpelt)
|
een lip [znd A1 (1940sq)] || lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
lisch (L314p Overpelt),
lèsch (L314p Overpelt)
|
lis [ZND 29 (1938)] || soorten lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
18051 |
litteken |
litteken:
letekə (L314p Overpelt),
lettēkən (L314p Overpelt),
leͅtekən (L314p Overpelt),
lɛtɛikən (L314p Overpelt)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̄kǝ (L314p Overpelt),
bulken:
bølkǝn (L314p Overpelt)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
kuimen:
kymǝ (L314p Overpelt)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
17721 |
loeren |
loeren:
lūrə (L314p Overpelt),
lūrən (L314p Overpelt),
lonken:
loŋkən (L314p Overpelt)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
tloͅf (L314p Overpelt)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
31186 |
loodgieter |
gootwerker:
gōtwɛrkǝr (L314p Overpelt
[(voor herstellingen aan goten)]
),
loodgieter:
lūǝt˲gitǝr (L314p Overpelt)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
afbladeren:
āfblǭrǝ (L314p Overpelt),
aftrekken:
āftrękǝ (L314p Overpelt),
bladen:
blāi̯ǝ (L314p Overpelt)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|