18878 |
luid schreien |
blaten:
ook materiaal znd 28, 53
blèten (L314p Overpelt),
janken:
ook materiaal znd 28, 53
janken (L314p Overpelt)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok lujen (L314p Overpelt),
de klok luj’n (L314p Overpelt)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden voor de mis:
u iets verlengt
’t lut vur de mes (L314p Overpelt),
u tussen u en uu in
het ludt vur de mès (L314p Overpelt)
|
Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
doek:
dyk (L314p Overpelt)
|
luiers (kinderdoeken) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
20281 |
luiermand |
pismand:
pismant (L314p Overpelt)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
19029 |
luilak |
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
luierik (L314p Overpelt)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
goed lūsteren (L314p Overpelt),
goed lŭŭsteren (L314p Overpelt),
lystərən (L314p Overpelt)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [N 10b (1961)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
leun:
lø̄n (L314p Overpelt)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
19214 |
lust hebben om te luieren |
niet verlekkerd op:
nit vərlekərt op (L314p Overpelt)
|
daar is hij niet scheutig op (niet verlangend om iets te doen) [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
20486 |
lusten |
lusten:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
lust (L314p Overpelt)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|