id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33189 | aanaardhak | haak: hǭk (Overpelt), heizeissie: hei̯zɛ̄.si (Overpelt) | Het handgereedschap dat bij het aanaarden wordt gebruikt. Meer dan één zegsman geeft aan dat het aanaarden met de hak met mankracht zwaar werk was. Zie ook de opmerking over de opgaven bij het lemma Vorentrekker. Er werd aangeaard met de schup (zie het lemma Schop in aflevering I.1, blz. 121) in: L 324, 355, 363, 414, P 47, 49, 55, 56 (vroeger), 57, 58, 118a, 119 (idem), 120, Q 2a, 3, 71 (idem), 72, 182, 189 en 198b. Met de mesthaak (zie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, blz. 12) in: L 289b, P 176 (vroeger) en Q 9. [N 12, 26; N 18, 42; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 24; N 18, 58] I-5 |
33193 | aanaardhandploeg | handploegje: handploegje (Overpelt) | De aanhoger die door mankracht wordt voortbewogen, hetzij door één man getrokken; in dat geval werd de steel van de aanhoger doorgaans met een staaf ijzer verzwaard; hetzij door twee: door de ene man getrokken en door een ander geduwd. In dat geval werd een zijkruk aan de steel bevestigd voor de duwer. Het blad is vrijwel gelijk aan dat van de door paardekracht voortbewogen aanaarder: driehoekig en zodanig dat de grond naar twee kanten werd opgestuwd. Zie ook de toelichting van het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 78; N 18, 46; N J, 8b; JG 1a, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 25; N 18, 42] I-5 |
33191 | aanaardploeg | ploegje: pluxskǝ (Overpelt), wroeter: vry.tǝr (Overpelt) | Een lichte soort ploeg door paardekracht getrokken, die open voren trekt, met een schaar "in de vorm van een varkenssnuit" (zegsman van L 328) of met twee scharen ruggelings tegen elkaar geplaatst, die de grond naar beide zijden wegschuift, tegen de rij aardappelplantjes aan. Met hetzelfde stuk gereedschap kunnen ook de voren worden getrokken waarin gepoot kan worden. Soms geeft de zegsman dat ook uitdrukkelijk aan. Er kan evenwel ook met een normale, d.w.z. éénscharige, ploeg worden gepoot; zie de algemene toelichting bij de paragraaf over het poten. Ook wanneer door de zegsman in het midden is gelaten of de aanaardploeg met paardekracht of door mankracht (zie het lemma Aanaardhandploeg) wordt voortgetrokken, is de opgave hier ondergebracht. In enkele plaatsen in het zuidwesten is wel opgegeven dat er met de ploeg werd aangeaard, zonder dat evenwel het woord voor die ploeg werd opgegeven, dat zijn P 113, 115, 119, 173, 176, 176a, 177, 177a, 180, 187, Q 76 en 79a. [N 12, 25; N J, 8b; JG 1c; monogr.; add uit N 11, 30, 31; N 12, 24] I-5 |
17926 | aanhoudend bepoetelen | handvollen: hamfələ (Overpelt), hamfələn (Overpelt) | aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)] III-1-2 |
18883 | aanhoudend klagen | lamenteren: lamərterən (Overpelt), murmureren: meͅrmərerən (Overpelt) | aanhoudend klagen [ZND B2 (1940sq)] III-1-4 |
25243 | aanhoudend regenen | aanhoudend regenen: aanhauwend règenen (Overpelt) | voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)] III-4-4 |
22794 | aanlopen | een aanloop nemen: nə anlu:p nemən (Overpelt) | Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)] III-3-2 |
34182 | aanmelken | aantrekken: ǭntrɛkǝ (Overpelt), voormelken: vø̄rmɛlkǝ (Overpelt) | Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61] I-11 |
18887 | aanstaan | aanstaan: Het stut hem aan (Overpelt) | Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
34148 | aanstieren | aanstieren: ōnsti.rǝ (Overpelt), ǫǝnstīrǝ (Overpelt) | Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.] I-11 |