33740 |
prikkeldraad |
pikkerdraad:
pikǝrdrǭt (L314p Overpelt),
pinnetjesdraad:
penǝkǝsdrǭt (L314p Overpelt),
pønǝkǝsdrǭt (L314p Overpelt)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
ijsdop:
nən īsdoͅp (L314p Overpelt),
pindop:
pendop (L314p Overpelt),
pindop (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
pinnendop:
peͅnəndoͅp (L314p Overpelt),
pinnendop (L314p Overpelt)
|
Een priktol (werptol). [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in bezeging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [Lk 03 (1953)] || Priktol (= werptol: door middel van een erom gewonden touw werpt men hem draaiend op de grond). [ZND 16 (1934)] || Wurfkreisel.
III-3-2
|
17742 |
proeven |
proeven:
pry(3)̄vən (L314p Overpelt),
pryvə (L314p Overpelt),
pryvən (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
proeven [ZND A2 (1940sq)] || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)]
III-1-1, III-2-3
|
19272 |
profiteren |
gebruik maken:
gəbru:k maken (L314p Overpelt),
profiteren:
van de gelegenheid profiteeren (L314p Overpelt),
van də gəle.gənhɛit profiterən (L314p Overpelt)
|
Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
22310 |
proppenschieter |
klots:
klots (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt,
L314p Overpelt),
klotsenpijp:
klotsepiep (L314p Overpelt),
schietpijp:
n schietpīēp (L314p Overpelt),
schiepiejp (L314p Overpelt),
schietpiep (L314p Overpelt),
schietpijp (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
ən sXitpīp (L314p Overpelt),
op de tweede ie staat een boogje
schietpiep (L314p Overpelt),
slepende ie
schietpiep (L314p Overpelt)
|
Een klakkebus (buis uit vlierhout, waarmee proppen worden weggeschoten). [ZND B1 (1940sq)] || Een klakkebus (cilindervormig kinderspeeltuig van uitgehold vlierout, waarmede een prop wordt weggeschoten). [ZND 08 (1925)] || Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)]
III-3-2
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
broodschap:
brōtsxāp (L314p Overpelt)
|
voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)]
III-2-1
|
20911 |
pruim |
pruim:
proem (L314p Overpelt),
prum (L314p Overpelt)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
18926 |
prutsen |
knoeien:
knoeien (L314p Overpelt),
onhandig bezig zijn:
onhandig bezig zijn (L314p Overpelt),
prutselen:
prutselen (L314p Overpelt),
prutsen:
prutsən (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
gemors:
wat e gemors (L314p Overpelt),
prutselwerk:
prutselwerk verrichten (L314p Overpelt)
|
prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
20651 |
pudding |
podding:
Syst. Frings
poͅdeŋ (L314p Overpelt)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|