e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
prikkeldraad pikkerdraad: pikǝrdrǭt (Overpelt), pinnetjesdraad: penǝkǝsdrǭt (Overpelt), pønǝkǝsdrǭt (Overpelt) Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.] I-8
priktol ijsdop: nən īsdoͅp (Overpelt), pindop: pendop (Overpelt), pindop (Overpelt, ... ), pinnendop: peͅnəndoͅp (Overpelt), pinnendop (Overpelt) Een priktol (werptol). [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in bezeging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [Lk 03 (1953)] || Priktol (= werptol: door middel van een erom gewonden touw werpt men hem draaiend op de grond). [ZND 16 (1934)] || Wurfkreisel. III-3-2
proeven proeven: pry(3)̄vən (Overpelt), pryvə (Overpelt), pryvən (Overpelt, ... ) proeven [ZND A2 (1940sq)] || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] III-1-1, III-2-3
profiteren gebruik maken: gəbru:k maken (Overpelt), profiteren: van de gelegenheid profiteeren (Overpelt), van də gəle.gənhɛit profiterən (Overpelt) Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)] III-1-4
proppenschieter klots: klots (Overpelt, ... ), klotsenpijp: klotsepiep (Overpelt), schietpijp: n schietpīēp (Overpelt), schiepiejp (Overpelt), schietpiep (Overpelt), schietpijp (Overpelt, ... ), ən sXitpīp (Overpelt), op de tweede ie staat een boogje  schietpiep (Overpelt), slepende ie  schietpiep (Overpelt) Een klakkebus (buis uit vlierhout, waarmee proppen worden weggeschoten). [ZND B1 (1940sq)] || Een klakkebus (cilindervormig kinderspeeltuig van uitgehold vlierout, waarmede een prop wordt weggeschoten). [ZND 08 (1925)] || Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)] III-3-2
provisiekast, etenskast broodschap: brōtsxāp (Overpelt) voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)] III-2-1
pruim pruim: proem (Overpelt), prum (Overpelt) [ZND 34 (1940)] I-7
prutsen knoeien: knoeien (Overpelt), onhandig bezig zijn: onhandig bezig zijn (Overpelt), prutselen: prutselen (Overpelt), prutsen: prutsən (Overpelt, ... ) prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] III-1-4
prutswerk gemors: wat e gemors (Overpelt), prutselwerk: prutselwerk verrichten (Overpelt) prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4
pudding podding: Syst. Frings  poͅdeŋ (Overpelt) Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3