17947 |
schrede |
schrede:
schrei (L314p Overpelt),
schrēj (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
Ww.
schreëen (L314p Overpelt)
|
een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
kwieken:
kwīkǝ (L314p Overpelt),
schreeuwen:
sxryǝwǝ (L314p Overpelt)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
33816 |
schrikachtig |
schouw:
sxǫu̯ (L314p Overpelt)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
19536 |
schrobbezem |
bezem:
bē̞ͅsəm (L314p Overpelt),
schrobbezem:
schrobborstel (L314p Overpelt)
|
bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19411 |
schroeien |
verbranden:
verbrannen (L314p Overpelt),
verschroeien:
vərsxrui̯ən (L314p Overpelt)
|
schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)] || schroeien, zengen (branden zonder vlam; van stof) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
18844 |
schuchter |
bang:
ook materiaal znd 21, 36
bang (L314p Overpelt)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schudden:
sxødǝn (L314p Overpelt)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
33144 |
schuif in de wanmolen |
schuif:
sxø̜i̯f (L314p Overpelt)
|
Bij het model wanmolen waar het gezuiverde graan niet in vaten, maar in zakken terechtkomt, bevindt zich vóór de uitloop naar de zak toe een schuif die men telkens neerlaat als een zak vol is. Terwijl er een nieuwe zak aan de uitloop wordt gehangen kan men zodoende doorwannen; de graankorrels hopen zich dan tegen de schuif op. Bij het oude model met de inhoudsvaten is er geen schuif en moet men telkens ophouden met wannen als er een vat vol is. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-; monogr.]
I-4
|
25230 |
schuilgaan van de maan |
verstopt zich:
do maon verstopt zich (L314p Overpelt)
|
baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
sXəmlēpəl (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
schuimspaan:
schaoimspòi (L314p Overpelt),
schuimspoan (L314p Overpelt),
sxumspoͅən (L314p Overpelt)
|
schuimspaan [ZND 42 (1943)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|