e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tong tong: toŋ (Overpelt) tong [N 10b (1961)] III-1-1
toot staart: start (Overpelt) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
torenvalk klamper: klamper (Overpelt), alle roofvogels zijn klampers  klampər (Overpelt), torenvalkje: torenvalk(ske) (Overpelt), valk: valk (Overpelt) torenvalk || valk [Willems (1885)] || valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)] III-4-1
tortelduif tortel: tortel (Overpelt), tortelduif: torteldoef (Overpelt), toͅrtəlduf (Overpelt, ... ), tortelduifje: vaak verwisseld met roosduufke  toͅrtəldyfke (Overpelt) tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)] III-3-2, III-4-1
tralie tralie: tralie (Overpelt) een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)] III-2-1
tranende ogen prutogen: prøtuəgə (Overpelt), waterogen: woͅətəruəgə (Overpelt) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trap trap: trap (Overpelt, ... ) trap [ZND A2 (1940sq)], [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
trapleuning trapleuning: trapløneŋ (Overpelt) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trappelende bewegingen maken dabben: dabǝn (Overpelt) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trechter trechter: trɛxtər (Overpelt) trechter [ZND 08 (1925)] III-2-1