e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitkomen uitkomen: ū.tkomǝ (Overpelt) Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17] I-4
uitschelden uitmaken: iemet oetmaken (Overpelt), plat  ɛmĕt ūtmākĕn (Overpelt), uitschabijnen: vgl. WNT sub Uits-: Uitschabijnen (Limb.) uitschelden. Vgl. schabeeuwen en schabouwelijk.  oetschabienen (Overpelt), uitschijten: gemeen  imĕt ūtschītĕn (Overpelt), plat  iemet oetschieten (Overpelt), zwartmaken: iemet zwart maken (Overpelt) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-3-1
uitslag vertonend brandig: bręnǝx (Overpelt) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12
uitspannen uitspannen: ū.tspanǝn (Overpelt) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitwijken afzetten: ā.f˲zętǝn (Overpelt) Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
urine zeik: zęi̯k (Overpelt) Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
urineren zeiken: zeikən (Overpelt), zęi̯kǝ (Overpelt) Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] || zeiken [ZND A2 (1940sq)] I-11, III-1-1
vaandel vaan: in vaon (Overpelt), in vâon (Overpelt) Vaandel. [Willems (1885)] || Vlag. [Willems (1885)] III-3-2
vaars vaars: vāǝrs (Overpelt), vē̜rs (Overpelt), vɛ̄rs (Overpelt), vaarsje: vɛrskǝ (Overpelt) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vademen erdoor krijgen: ǝrdōr krīgǝn (Overpelt), indoen: ęndūn (Overpelt) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7