33611 |
bloementuin |
bloemenhof:
bloemerhoof (L314p Overpelt),
bloemenhofje:
bloemenhufke (L314p Overpelt)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bot:
bot (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅdəkə (L314p Overpelt),
perk:
pēͅrk (L314p Overpelt),
pɛ̄rk (L314p Overpelt)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND A1 (1940sq)]een perk (bloemperk) [ZND A1 (1940sq)]
I-7, III-2-1
|
21510 |
blussen |
blussen:
blusschen (L314p Overpelt),
blussen (L314p Overpelt)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17882 |
blutsen |
knotsen:
knutsen (L314p Overpelt)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
b"lt (L314p Overpelt),
būlt (L314p Overpelt),
bølt (L314p Overpelt),
hoge rug:
nən huəgə røx (L314p Overpelt)
|
bochel (bult, hoge rug) [ZND B1 (1940sq)] || bult [ZND A2 (1940sq)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
29573 |
bodem |
bodem:
bǫi̯ǝm (L314p Overpelt)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
21300 |
boek |
boek:
bŏĕk (L314p Overpelt),
buk (L314p Overpelt)
|
boek [ZND 21 (1936)], [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bugǝt (L314p Overpelt)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
26631 |
boekweitdoppen |
klijen:
klęjǝn (L314p Overpelt)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|