19573 |
vorkenblok |
rekje:
re̝ͅkskə (L314p Overpelt)
|
blok waarin vorken worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25202 |
vorst, het vriezen |
vreur:
de vreur (L314p Overpelt),
vrør (L314p Overpelt)
|
vorst (vriezend weer) [ZND B2 (1940sq)] || vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29897 |
vorstpan |
vorstpan:
vǫrspan (L314p Overpelt)
|
Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8]
II-8
|
24397 |
vos |
vos:
vōs (L314p Overpelt)
|
vos [Willems (1885)]
III-4-2
|
33811 |
vos, vospaard |
voes:
vuš (L314p Overpelt)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
18279 |
vouw |
vouw:
’n vāw (twie vāwen) (L314p Overpelt)
|
vouw (twee vouwen) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
17923 |
vouwen |
vouwen:
vāwen (L314p Overpelt)
|
ik zal het in vieren vouwen [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde man:
n vrīmde mān (L314p Overpelt)
|
Een vreemde man. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
20294 |
vriend |
kameraad:
kaməro.t (L314p Overpelt),
kəməroͅdə (L314p Overpelt)
|
vriend [RND] || vrienden [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
25203 |
vriesweer |
vreur:
vreur (L314p Overpelt),
vriesweer:
vriesweer (L314p Overpelt)
|
vorst (vriesweer) [ZND 08 (1925)] || vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|