33208 |
aardappelrooier |
uitsteker:
ūtstē̜kǝr (L314p Overpelt)
|
Degene die de aardappelen uitsteekt. De regelmatige voorvoegsels aardappel- en patatte- zijn weggelaten. [N 12, 22a; monogr.]
I-5
|
20899 |
aardappels schillen |
schillen:
scheͅlə (L314p Overpelt)
|
(aardappels) schillen [Lk 01 (1953)]
III-2-3
|
33168 |
aardappelschil |
schil:
sxęl (L314p Overpelt)
|
Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33164 |
aardappelstruik |
bos:
bǫ.s (L314p Overpelt)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33197 |
aardappelwiedhak |
patattenhaak:
pǝtatǝhǭk (L314p Overpelt),
schoffeltje:
sxu.fǝlkǝ (L314p Overpelt),
wiedhaak:
węi̯hǭk (L314p Overpelt)
|
De hak die gebruikt wordt bij het wieden van een aardappelveld. Vaak is het hetzelfde stuk gereedschap als de aanhooghak. De zegsman van L 290 merkt op: "een door de smid omgebogen riek". Vergelijk ook het lemma Kromme Riek. Ook de mesthaak wordt voor dit doel benut; het is uitdrukkelijk opgegeven in: L 324, 378, 420, 0426, Q 39, 71, 111, 192, 198. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, pag. 12. [N 12, 35; N 18, 58; monogr.]
I-5
|
33199 |
aardappelziekten |
aardappelziekte:
ɛrpǝlziktǝ (L314p Overpelt),
krol:
krǭl (L314p Overpelt),
patattenziekte:
pǝtatǝziktǝ (L314p Overpelt)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
ēͅərdbēr (L314p Overpelt),
eͅərtbēr (L314p Overpelt),
ɛ̄rbēr (L314p Overpelt),
aardebeer:
ēͅərəbēr (L314p Overpelt)
|
[DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
Syst. Frings
ɛ̄rbērəvlōͅ.i̯ (L314p Overpelt)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24922 |
aarde, grond |
aarde:
øͅərt (L314p Overpelt)
|
aarde [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
19509 |
aardewerk |
aardegoed:
e̝ͅrdəgut (L314p Overpelt)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|