33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
opvaart:
op˲vǭrt (L314p Overpelt)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|
33192 |
dubbelschaar van de aanaardploeg |
schalm:
sxalm (L314p Overpelt)
|
Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25]
I-5
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
doef (L314p Overpelt),
dŏef (L314p Overpelt),
duf (L314p Overpelt),
en doehf (L314p Overpelt)
|
duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (L314p Overpelt),
doĕf (L314p Overpelt),
dŏef (L314p Overpelt)
|
duif [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)]
III-4-1
|
22787 |
duiken |
duikelen:
duukelen (L314p Overpelt)
|
Duikelen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
17666 |
duim |
duim:
dum (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt,
L314p Overpelt,
L314p Overpelt)
|
duim [N 10 (1961)] || een duim [ZND A2 (1940sq)] || een duim, (duimen) [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
doevenhok (L314p Overpelt),
duvənoͅk (L314p Overpelt),
dūvǝnǫk (L314p Overpelt),
ət dyivənhok (L314p Overpelt),
duivenkot:
doevekoot (L314p Overpelt),
doevenkoot (L314p Overpelt),
dūvǝkōt (L314p Overpelt)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
kijker:
ki.kər (L314p Overpelt),
kīkǝr (L314p Overpelt)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
duivin (L314p Overpelt)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
deul (L314p Overpelt),
ich ben zo dūl as n piepel (L314p Overpelt),
duizelig:
duuzelig (L314p Overpelt),
dūzelig (L314p Overpelt),
suf:
suf (L314p Overpelt)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|