18116 |
eelt, eeltknobbel |
weer:
wieren in de handen (L314p Overpelt)
|
Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
wrat:
vrat (L314p Overpelt)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
20505 |
een borrel drinken |
een drupje pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
’n drëpke pakken (L314p Overpelt),
een druppel drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
druppel drinken (L314p Overpelt),
ne’n drëppel drinken (L314p Overpelt),
een eindje pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
eĕ intje pakken (L314p Overpelt),
een eindje vatten:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
eĕ intje vatten (L314p Overpelt),
het varken gaan prijzen:
’t verken gaan prijzen (L314p Overpelt)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)] || een borrel gaan drinken bij eenen gebuur die zijn verken geslacht heeft
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ənə boͅtəram smēͅrə (L314p Overpelt)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
schinken (L314p Overpelt)
|
Schenken. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34490 |
een dag overslaan bij het leggen |
randen:
rē̜nǝ (L314p Overpelt)
|
[N 19, 36]
I-12
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (L314p Overpelt),
ęi̯ (L314p Overpelt),
ęi̯. (L314p Overpelt),
eitje:
ęi̯kǝ (L314p Overpelt)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
schellen:
sxęlǝ (L314p Overpelt)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
kortvoren:
voor de vraag of dit woordtype voor de volgende plaatsen beschouwd moet worden als werkwoord dan wel als meervoudig substantief zie men ook het vorige lemma
[kortvoren] (L314p Overpelt)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
19855 |
een huis huren |
huren:
huren (L314p Overpelt)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|