e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fitis fitkertje: sic, wellicht fieterke? JK  fietkerke (Overpelt), ovendekker: ovendekker (Overpelt) fitis III-4-1
flank flank: fla.ŋk (Overpelt) Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9
flauwvallen flauwvallen: flōͅw valən (Overpelt), van zijn sus vallen: van zenə søs valən (Overpelt) in bezwijming vallen [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
flets flets: flets gezicht (Overpelt, ... ) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2
flikflooien flikflooien: ook materiaal znd 23, 55  flikfloeien (Overpelt), flikfloeiën (Overpelt), mouwvegen: ook materiaal znd 23, 55  mouwvègen (Overpelt) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
fluim fluim: fluim (Overpelt), flum (Overpelt), [grenst aan ontrondingsgebied, fliem < fluum -> fluim; *vlijm, flijm]  flien (Overpelt), klark: klerk (Overpelt, ... ) fluim [ZND 23 (1937)], [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
fluimen uitspuwen klarken: kleͅrkən (Overpelt), uitleggen: ūtleͅgə (Overpelt) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluisteren fezelen: Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.  fezelen (Overpelt, ... ) fluisteren [ZND 30 (1939)] III-3-1
fluit fluit: fluit (Overpelt), fluitje: fluitjen (Overpelt) Fluit. [Willems (1885)] III-3-2
fluiten fluiten: fluiten (Overpelt) Fluiten. [Willems (1885)] III-3-2