20820 |
ham, hesp |
hesp:
hēͅsp (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
heͅsp (L314p Overpelt)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp (onderscheid tussen voorste en achterste) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
hant (L314p Overpelt),
hān (L314p Overpelt)
|
[N 10 (1961)]een hand [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
17661 |
handen (kindernamen) |
handjes:
hänəkəs (L314p Overpelt),
pollen:
poͅl (L314p Overpelt),
polletjes:
poͅləkəs (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
pootjes:
pøt`əs (L314p Overpelt)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fekə (L314p Overpelt),
fekən (L314p Overpelt),
klauwen:
klōͅwə (L314p Overpelt),
klōͅwən (L314p Overpelt),
poten:
py(3)̄t (L314p Overpelt),
pyət (L314p Overpelt)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
34566 |
handkar |
stootkar:
stuǝtkɛ̄r (L314p Overpelt)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
27222 |
handlanger |
metserdien(d)er:
mɛtsǝrdinǝr (L314p Overpelt)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
17662 |
handpalm |
handpalm:
hāntpaləm (L314p Overpelt),
palm:
palm (L314p Overpelt)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
e paar hawsen (L314p Overpelt),
hauwsen (L314p Overpelt),
haws (L314p Overpelt)
|
een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen, twee handschoenen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
32662 |
handvat aan de ploegstaart |
handvat:
hant˲vat (L314p Overpelt)
|
De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
32872 |
handvatten |
knabben:
knabǝ (L314p Overpelt)
|
Beide handvatten van de steel van de zeis te zamen genomen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en de toelichtingen bij de lemma''s ''steel van de zeis'', ''bovenste handvat'' en ''onderste handvat''. De opgaven moeten worden gelezen als meervouden of collectiva. [N 18, 67 b en c add.; JG 2c; A 14, 5; L 45, 5]
I-3
|