24335 |
mestkever |
paardskever:
pjatskjever (Q157a Overrepen)
|
mestkever [ZND 14 (1926)]
III-4-2
|
33622 |
mestvaalt |
mesthof:
meͅi.stoͅf (Q157a Overrepen),
mesthoop:
meͅi.shō.p (Q157a Overrepen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
kraken:
krǭ.kǝ (Q157a Overrepen)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
22641 |
met een drijftol spelen |
doppen:
doppe (Q157a Overrepen),
kokkernollen:
koekernolle (Q157a Overrepen)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
22760 |
met een priktol spelen |
doppen:
doppe (Q157a Overrepen)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
22895 |
met een zelfgemaakte tol spelen |
kokkernollen:
koekernolle (Q157a Overrepen)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bii̯zǝ (Q157a Overrepen)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vǭǝ.rǝ (Q157a Overrepen)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
jagen:
jǭgǝ (Q157a Overrepen
[(met de koets)]
)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
34011 |
met staande kar varen |
bet staande kar:
bǝ støndǝ kē̜ǝr (Q157a Overrepen),
bet staande wagel:
bę stø̜ndǝ wǭ.gǝl (Q157a Overrepen)
|
Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b]
I-10
|