26234 |
halssteen |
bandsteen:
bandsteen (K357p Paal)
|
Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4]
II-3
|
33927 |
halster |
halchter:
(mv)
hɛlǝxtǝrǝn (K357p Paal),
halster:
halstǝr (K357p Paal),
stalband:
stalbant (K357p Paal)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
20820 |
ham, hesp |
hesp:
heͅsp (K357p Paal, ...
K357p Paal),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
hesp (K357p Paal),
schouder:
skōər (K357p Paal)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 24 (1937)] || hesp (onderscheid tussen voorste en achterste) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
hant (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
een hand [ZND A1 (1940sq)] || hand [ZND m]
III-1-1
|
29935 |
handbeschermer |
lap:
lap (K357p Paal),
vinger:
veŋǝr (K357p Paal)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
17661 |
handen (kindernamen) |
polletjes:
poͅləkə (K357p Paal)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
knokels:
knøkəls (K357p Paal),
poten:
puwətə (K357p Paal)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
34566 |
handkar |
stootkar:
stuǝtkɛ̄r (K357p Paal)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
27222 |
handlanger |
maneuver:
manø̜̄vǝr (K357p Paal)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
29922 |
handlangeren |
metserdienen:
mɛtsǝrdinǝ (K357p Paal)
|
De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.]
II-9
|