22451 |
aprilgrap |
aprilvis:
aprilvis (K357p Paal)
|
De onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33100 |
aren lezen |
aren rapen:
ǭǝrǝ rā.pǝ (K357p Paal),
oogsten:
uǝstǝ (K357p Paal)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (K357p Paal),
pin:
pen (K357p Paal)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
26572 |
arm liggen |
(de steen) ligt onder de rij:
(de steen) ligt onder de rij (K357p Paal)
|
Gezegd van een molensteen wanneer bij controle de rij alleen op de buitenbaan, de zgn. maalbaan, draagt. [N O, 34j]
II-3
|
18239 |
armband |
armband:
amrband (K357p Paal),
ermband (K357p Paal, ...
K357p Paal),
spellingsysteem: Blancquaert
érrəmbant (K357p Paal),
bracelet (fr.):
brausjelet (K357p Paal)
|
Armband [ZND 32 (1939)] || armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
21295 |
arme mens |
arme mens:
een erme mins (K357p Paal),
erme mins (K357p Paal),
nen erme minsch (K357p Paal)
|
een arme mens [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21489 |
armoede |
armoede:
ermoe (K357p Paal),
ermoj (K357p Paal)
|
armoede [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25055 |
armvol |
armvol:
ɛləvər(t) (K357p Paal),
ɛrǝmvǫl (K357p Paal),
ɛrəmvoͅl (K357p Paal)
|
armvol (elver, speet, ervel) [ZND A1 (1940sq)], [ZND B1 (1940sq)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
21570 |
arresteren |
<omschr.> hij zit er binnen:
hè zit er binnen (K357p Paal),
aanhouden:
aengehooen (K357p Paal),
de pelitie hit em aagehoon (K357p Paal),
ze hemmen hem aangehoon (K357p Paal),
pakken:
de jendarmen hemmen hem gepakt (K357p Paal),
hé es gepakt (K357p Paal),
snappen:
hè es gesnapt (K357p Paal)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21034 |
as |
as:
asch (K357p Paal),
assen:
asse (K357p Paal)
|
as [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|