32925 |
hoop, tussen heukeling en opper |
kleine opper:
klɛ̄nǝ ǫpǝr (K357p Paal)
|
De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d]
I-3
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hārǝ (K357p Paal),
hō.rǝs (K357p Paal),
hōrǝ (K357p Paal),
hōrǝs (K357p Paal)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
32926 |
hopen spreiden |
uitspreiden:
ø̜tspr˙ɛn (K357p Paal)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
19675 |
hor |
muggenzift:
møgəzift (K357p Paal),
zift:
zift (K357p Paal)
|
een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
17733 |
horen |
horen:
hy(3)̄jərə (K357p Paal)
|
horen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
grendel:
grɛŋǝl (K357p Paal),
sluitstek:
slø̜̄tstɛk (K357p Paal)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
ən gao horlosjie (K357p Paal),
’n goo horlogie (K357p Paal)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
17812 |
houden |
houden:
hōn (K357p Paal),
hōən (K357p Paal)
|
houden [ZND A1 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
34216 |
houder van slachtvee |
weidenboer:
wē̜bǫwǝr (K357p Paal)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|