20708 |
krentenbol |
krentenmikje:
Syst. IPA
krentəmekskə (K357p Paal)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenmik:
Syst. IPA
krentəmek (K357p Paal),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krientenmik (K357p Paal),
krintenmik (K357p Paal)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
kreukel:
spelling: Frings
kreukəls (K357p Paal)
|
kreukels, bijv. in een jurk (kneuters, kreukels, freutels) [N 02 (1960)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
trekken:
het trekt (K357p Paal),
het trekt van alle kanten (K357p Paal),
kliët da trekt (K357p Paal)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kreunen:
kreunt (K357p Paal),
schreeuwen:
schrieèfde (K357p Paal),
schriəjt (K357p Paal)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
(het is/staat) kreupel:
krø̄pǝl (K357p Paal)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krøbē̜.tǝr (K357p Paal)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kril (K357p Paal)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
kriezelhennetje:
krizǝlhenǝkǝ (K357p Paal)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
jagen:
jagen (K357p Paal),
kat jagen:
katjagen (K357p Paal)
|
Het spel waarbij één kind anderen tracht in te halen en dan te tikken, waarna de getikte weer de vangman is (ook op dit spel bestaan talloze varianten; misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld werd) [letsen, hets geven, hetske jagen [N 88 (1982)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|