19514 |
melkkannetje |
melkpotje:
meͅləkpətəkə (K357p Paal)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
melkkarretje:
męlǝkkęrkǝ (K357p Paal)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
męlǝkui̯ (K357p Paal)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34098 |
melkspiegel |
uierspiegel:
ai̯ǝrspigǝl (K357p Paal)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
meͅlktān (K357p Paal)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
afromer:
afromer (K357p Paal),
zij:
zai̯ (K357p Paal)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19137 |
menen |
menen:
mēͅ.nə (K357p Paal)
|
Menen. [ZND m]
III-3-1
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
mannetje:
mɛnǝkǝ (K357p Paal)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|
24212 |
merel |
blaan:
bloon (K357p Paal),
merel:
meël (K357p Paal),
mējəl (K357p Paal),
meͅəl (K357p Paal),
mjēl (K357p Paal),
mèel (K357p Paal),
mèël (K357p Paal)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merg (K357p Paal, ...
K357p Paal),
meͅrx (K357p Paal)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)] || merg [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|