e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middendeel van het paard pens: pɛ.ns (Paal) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden domringen: domreŋ (Paal) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
mier brag: ook in ZND 08, 152a  bragə (Paal), muurzeiker: muurzeiker (Paal) mier [ZND 01 (1922)] III-4-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Paal) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mik mik: mik (Paal) Een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik]. [N 88 (1982)] III-3-2
mikken aanleggen: aanleggen (Paal), hogen: [sic]  h^y.gə (Paal), mikken: mikken (Paal) lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2
minderen afnemen: hēken afnemen (Paal), afzetten: afzetten (Paal), engen: ingen (Paal), minderen: minneren (Paal) Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)] III-1-3
minderjarig minderjarig: znd 31, 23a  minnerjoarig (Paal), onder de mombardij: znd 31, 23a; cf. WNT s.v. "momber"afl. "mombardij (momboordij)  onder de mommaardij (Paal) minderjarig [ZND 31 (1939)] III-2-2
misdienaar misdienaar: mesdiener (Paal), nə mesdeinər (Paal) Een koorknaap (misdienaar). [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)] III-3-3
mismaakt mismaakt: mismaakt (Paal), mismakt (Paal) het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)] III-1-2