33785 |
middendeel van het paard |
pens:
pɛ.ns (K357p Paal)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
domringen:
domreŋ (K357p Paal)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
24352 |
mier |
brag:
ook in ZND 08, 152a
bragə (K357p Paal),
muurzeiker:
muurzeiker (K357p Paal)
|
mier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (K357p Paal)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
22468 |
mik |
mik:
mik (K357p Paal)
|
Een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21745 |
mikken |
aanleggen:
aanleggen (K357p Paal),
hogen:
[sic]
h^y.gə (K357p Paal),
mikken:
mikken (K357p Paal)
|
lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
18795 |
minderen |
afnemen:
hēken afnemen (K357p Paal),
afzetten:
afzetten (K357p Paal),
engen:
ingen (K357p Paal),
minderen:
minneren (K357p Paal)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
znd 31, 23a
minnerjoarig (K357p Paal),
onder de mombardij:
znd 31, 23a; cf. WNT s.v. "momber"afl. "mombardij (momboordij)
onder de mommaardij (K357p Paal)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
23271 |
misdienaar |
misdienaar:
mesdiener (K357p Paal),
nə mesdeinər (K357p Paal)
|
Een koorknaap (misdienaar). [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismaakt (K357p Paal),
mismakt (K357p Paal)
|
het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|