e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mot mot: mot (Paal), ook in ZND 31, 038  mot (Paal), motpepel: ook in ZND 31, 038  motpiepel (Paal) mot [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)] III-4-2
motor moteur: motø͂ͅr (Paal) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen briezel: briezel (Paal), motregen: moͅtreͅgər (Paal), muggenpis: muggepis (Paal), smodderweer: smøkəlwēͅr (Paal) motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || stofregen [ZND 38 (1942)] III-4-4
motregenen, licht regenen bijzelen: het biezelt (Paal), siebelen: zibələ (Paal), zeveren: tsiəvart (Paal), zijəvərə (Paal) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || stofregenen [ZND 38 (1942)] III-4-4
mout mout: mǭt (Paal) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw mouw: mauw, mauwke (Paal), twie mauwe (Paal), twie mouwen (Paal) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] III-1-3
mouwschort mouwenschort: maweschurt (Paal), mouwenvoorschoot: mawəvəsXut (Paal) schort met mouwen [N 24 (1964)] III-1-3
muil bakkes: bakǝs (Paal) Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b] I-9
muilband snuitband: snø̜̄t˱bant (Paal), snő.t˱bá.nt (Paal), wiekeband: wiekeband (Paal) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] || IJzeren band rondom de borst en de las. Zie ook afb. 36. [N O, 1k] II-11, II-3
muilband, bovenste band van de schoof kruisband: kręi̯s[band] (Paal) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4