24355 |
mot |
mot:
mot (K357p Paal),
ook in ZND 31, 038
mot (K357p Paal),
motpepel:
ook in ZND 31, 038
motpiepel (K357p Paal)
|
mot [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
moteur:
motø͂ͅr (K357p Paal)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
briezel:
briezel (K357p Paal),
motregen:
moͅtreͅgər (K357p Paal),
muggenpis:
muggepis (K357p Paal),
smodderweer:
smøkəlwēͅr (K357p Paal)
|
motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || stofregen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
bijzelen:
het biezelt (K357p Paal),
siebelen:
zibələ (K357p Paal),
zeveren:
tsiəvart (K357p Paal),
zijəvərə (K357p Paal)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25664 |
mout |
mout:
mǭt (K357p Paal)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
mouw:
mauw, mauwke (K357p Paal),
twie mauwe (K357p Paal),
twie mouwen (K357p Paal)
|
een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwenschort:
maweschurt (K357p Paal),
mouwenvoorschoot:
mawəvəsXut (K357p Paal)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33767 |
muil |
bakkes:
bakǝs (K357p Paal)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
snuitband:
snø̜̄t˱bant (K357p Paal),
snő.t˱bá.nt (K357p Paal),
wiekeband:
wiekeband (K357p Paal)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] || IJzeren band rondom de borst en de las. Zie ook afb. 36. [N O, 1k]
II-11, II-3
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
kruisband:
kręi̯s[band] (K357p Paal)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|