e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raamwerk geraamte: gǝrɛmtǝ (Paal) Het gehele timmergeraamte van verticale en horizontale balken. [N 4A, 52f; N 31, 45b; monogr.; N 4A, 52e] II-9
raar, vreemd raar: ook materiaal znd 19a, 003  raar (Paal) zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)] III-1-4
raat schijf: (mv)  sxájvǝ (Paal) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
radmaker radermaker: rãrmākǝr (Paal), ramaker: ramākǝr (Paal), wielenmaker: wielenmaker (Paal) Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.] II-12
ragebol halve maan: haləfmoͅən (Paal) ragebol [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
rammelaar rammelaar: rammelaar (Paal), rijder: raiər (Paal) Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1, III-3-2
rammelkar klotskar: klǫtskē̜r (Paal), rammelkar: ramǝlkē̜r (Paal), ratelkar: rātǝlkē̜r (Paal), schokkelkar: sxokǝlkē̜r (Paal) Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92] I-13
rand van een hoed rand: rant (Paal) luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
ranzig garst: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  gest (Paal) garstig [ZND 23 (1937)] III-2-3
rapen rapen: rāǝpǝ (Paal), rǭ.pǝ (Paal) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5