30182 |
raamwerk |
geraamte:
gǝrɛmtǝ (K357p Paal)
|
Het gehele timmergeraamte van verticale en horizontale balken. [N 4A, 52f; N 31, 45b; monogr.; N 4A, 52e]
II-9
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
ook materiaal znd 19a, 003
raar (K357p Paal)
|
zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
schijf:
(mv)
sxájvǝ (K357p Paal)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
32189 |
radmaker |
radermaker:
rãrmākǝr (K357p Paal),
ramaker:
ramākǝr (K357p Paal),
wielenmaker:
wielenmaker (K357p Paal)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
19576 |
ragebol |
halve maan:
haləfmoͅən (K357p Paal)
|
ragebol [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
rammelaar (K357p Paal),
rijder:
raiər (K357p Paal)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1, III-3-2
|
34631 |
rammelkar |
klotskar:
klǫtskē̜r (K357p Paal),
rammelkar:
ramǝlkē̜r (K357p Paal),
ratelkar:
rātǝlkē̜r (K357p Paal),
schokkelkar:
sxokǝlkē̜r (K357p Paal)
|
Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92]
I-13
|
18413 |
rand van een hoed |
rand:
rant (K357p Paal)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20515 |
ranzig |
garst:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gest (K357p Paal)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāǝpǝ (K357p Paal),
rǭ.pǝ (K357p Paal)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|