18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pɛlərin (K357p Paal)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerdingen:
tso:mərdiŋə (K357p Paal)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagsdingen:
tsondaxsdiŋə (K357p Paal)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26215 |
zonder zeil |
zonder zeil:
zonder zeil (K357p Paal)
|
Zonder zeilen draaien. In l 432 gebeurde dit bij zware storm. [N O, 7k; A 42A, add.]
II-3
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zaol (K357p Paal, ...
K357p Paal),
zōͅəl (K357p Paal)
|
Zool (van schoen) [ZND m] || zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
sxāi̯f (K357p Paal)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
20189 |
zoon |
zoon:
zóón (K357p Paal)
|
zoon [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
19222 |
zuchten |
kroezen:
krūzə (K357p Paal),
zuchten:
zøͅchtə (K357p Paal)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)] || zuchten, stenen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
34181 |
zuiveren |
zeveren:
˱sāi̯vǝrǝ (K357p Paal)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
geperste hoofdkaas
gəpoͅrzdə koͅp (K357p Paal)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|