id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32836 | de grond vasttreden, aanstampen | pletsen: plętsǝ (Paal [(met een gesteelde pletplank)] ), treden: [treden] (Paal) | In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.] I-2 |
22772 | de helft vragen | ik moet de helft hebben: ik mot de heleft hemmen (Paal), mich de helft: korte u mig de hulft (Paal) | Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)] III-3-2 |
34627 | de hoogkar doen achteroverslaan | opkappen: upkapǝ (Paal) | De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13 |
22389 | de kaarten couperen | heffen: heffen (Paal) | Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
22390 | de kaarten ronddelen | delen: delen (Paal), geven: geven (Paal) | De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
22387 | de kaarten schudden | mengelen: de kaarten goed mangelen (Paal), schoffelen: de kaarten goed schuffelen (Paal), schudden: schudden (Paal) | Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)] || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
22388 | de kaarten steken | steken: steken (Paal) | De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
34632 | de kar wipt | knikken: (de kar) knikt (Paal), schudden: (de kar) sxøt (Paal) | Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99] I-13 |
30052 | de kelder uitgraven | de kelder uitschieten: kɛldǝr øtsxītǝ (Paal) | De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.] II-9 |
32732 | de laatste voor ploegen | (de voor) toeslepen: tūslę̄pǝ (Paal) | De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.] I-1 |