e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneuzen butsen: butse (Panningen) blutsen [SGV (1914)] III-2-3
knevels frettels: vrɛtǝls (Panningen), fretters: vrɛtǝrs (Panningen) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knie knie: knīn (Panningen) knie [SGV (1914)] III-1-1
knieband voor een stier of kalf kniehalchter: knejhɛlextǝr (Panningen) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
kniebeschermer knieënlap: knēnlap (Panningen  [(meervoud: knēnlapǝ)]  ) Rubber of leren kapje dat ter bescherming over de knie wordt gedragen. De kniebeschermer wordt volgens de invuller uit L 330 vooral gebruikt tijdens het leggen van vloeren in gebouwen. [N 30, 6b; monogr.] II-9
kniezen kniezen: knieze (Panningen) kniezen [SGV (1914)] III-1-4
knijpen nijpen: nīēpe (Panningen) nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikker kuls: kuls (Panningen) knikker [SGV (1914)] III-3-2
knikkeren kulsen: jongere benaming  køͅlsə (Panningen), kulsen smijten: køͅlsə sjmītə (Panningen) Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knipbrood geknipte weg: gǝknepdǝ węk (Panningen) Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43] II-1