34066 |
koe die eenmaal heeft gekalfd |
maal:
mǭl (L290p Panningen),
schot:
šǫt (L290p Panningen),
verse koe:
vōrsǝ [koe] (L290p Panningen)
|
Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
jonge koe:
jǫŋ [koe] (L290p Panningen),
koe:
[koe] (L290p Panningen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
afhangende vot:
āfhaŋǝndǝ vǫt (L290p Panningen),
roggelse:
rǫqǝlsǝ (L290p Panningen)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
gezonken koe:
gǝzǫŋkǝ kǫw (L290p Panningen),
kleine koe:
klɛi̯n kǫw (L290p Panningen)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
opgeschoten koe:
ǫpgǝšōtǝ kǫu̯ (L290p Panningen)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlɛkpūǝt (L290p Panningen)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34044 |
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd |
koe met een plak:
kǫu̯ met ɛnǝ plak (L290p Panningen),
met een witte streep:
met ǝn wetǝ štrīp (L290p Panningen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koeherd:
kǫwhērt (L290p Panningen)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
pens:
pɛns (L290p Panningen)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
33371 |
koeienstand |
bed:
bęt (L290p Panningen),
koebed:
kǫu̯bęt (L290p Panningen),
ligbed:
lex˱bęt (L290p Panningen)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|