20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kroednegel (L290p Panningen)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
kruidwijding:
Kroedwieging (L290p Panningen)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
appeltakken:
appeltakken (L290p Panningen),
boerenwormkruid:
boerenwormkruid (L290p Panningen),
els:
elst (L290p Panningen),
kruidwis:
kroetwees (L290p Panningen),
krōē.twee.s (L290p Panningen),
krōētwis (L290p Panningen),
notentakken:
notentakken (L290p Panningen),
peertakken:
peertakken (L290p Panningen)
|
Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2, III-3-3
|
26082 |
kruien |
schurgen:
šø̜rǝgǝ (L290p Panningen)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krōēk (L290p Panningen)
|
kruik [SGV (1914)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
kruim:
krōēm (L290p Panningen),
Syst. WBD
kroe:m (L290p Panningen)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [SGV (1914)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
krūū:n (L290p Panningen),
krūūn (L290p Panningen),
krôên (L290p Panningen)
|
kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24415 |
kruipend ongedierte |
gewormt:
WLD
gewörmt (L290p Panningen)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
31220 |
kruipolie |
kruipolie:
krūp˱ōli (L290p Panningen)
|
Dunne olie die wordt gebruikt voor het losmaken van vastgeroeste machineonderdelen, moeren en bouten etc. [N 33, 307]
II-11
|
17649 |
kruis |
kruis:
kruutsj (L290p Panningen),
krytš (L290p Panningen)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || kruis [SGV (1914)]
I-11, III-3-3
|