33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (L290p Panningen)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33649 |
laagliggende akker |
broek:
brōk (L290p Panningen),
kampengrond:
kɛmpgroŋkt (L290p Panningen)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
del:
dęl (L290p Panningen),
zomp:
zomp (L290p Panningen)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
del:
dęl (L290p Panningen),
laagte:
lii̯egdǝ (L290p Panningen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
stevel:
sjtēvel (L290p Panningen)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25422 |
ladder |
leer:
lɛjǝr (L290p Panningen)
|
Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.]
II-1
|
18304 |
lage herenschoen, molière |
lage schoen:
lîêg sjoon (L290p Panningen)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18377 |
lage klomp? |
klomp:
klómp (L290p Panningen)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
zomp:
zomp (L290p Panningen)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
lage kamp:
(mv)
līǝx kɛmp (L290p Panningen)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|