25636 |
beschuitmes |
besehuitemes:
bǝšȳ.tǝmɛts (L290p Panningen)
|
Mes dat gebruikt wordt bij het doormidden snijden van de beschuitbollen. [N 29, 62b]
II-1
|
20629 |
beschuitpap |
stoetenpap:
Syst. WBD Als pap gekookt.
sjtoe.tepap (L290p Panningen)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25638 |
beschuitsnijplank |
beschuiteplankje:
bǝsȳ.tǝplɛŋkskǝ (L290p Panningen)
|
De plank of het blok waarop de beschuitbollen doormidden gesneden worden. [N 29, 62b; N 29, 62a; N 29, 61]
II-1
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
knikkers:
knekǝrs (L290p Panningen)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
31614 |
beslaghamer, hoefhamer |
hoefhamer:
hufhāmǝr (L290p Panningen),
klauwhamer:
klǫwhāmǝr (L290p Panningen)
|
Klauwhamer met vierkante of ronde baan, waarmee hoefnagels worden ingeslagen. De klauw van de hamer wordt gebruikt om nagels die in een verkeerde richting gaan, weer terug te trekken. Een hoefnagel verkeerd in de hoef slaan, werd in L 424 ɛvernagelenɛ (varnē9gala) genoemd. Zie ook afb. 231.' [N 33, 61; monogr.]
II-11
|
25105 |
bestendig weer |
staand weer:
sjtande wéér (L290p Panningen)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
steksbeer:
steks-bêre (L290p Panningen)
|
bessen [SGV (1914)]
I-7
|
18845 |
beteuterd |
beteuterd:
betöeterd (L290p Panningen)
|
beteuterd [SGV (1914)]
III-1-4
|
27448 |
beton |
beton:
bǝtoŋ (L290p Panningen)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30046 |
beton storten |
gieten:
gētǝ (L290p Panningen),
storten:
štǫrtǝ (L290p Panningen)
|
De aangemaakte vloeibare beton in de bekisting gieten. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(beton)' het lemma 'Beton'. [N 30, 51c]
II-9
|