18318 |
rokkussentje |
queue (<fr.):
keu (L290p Panningen)
|
kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (L290p Panningen),
wentelen:
wentjǝlǝ (L290p Panningen)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-11, I-2
|
21647 |
rolletje munten |
cahot (<fr.):
kahot (L290p Panningen),
kohot (L290p Panningen)
|
rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33473 |
rond gat boven in de schuurgevel |
halfmaan:
halǝfm˙ǭn (L290p Panningen),
maan:
m˙ǭn (L290p Panningen),
tochtgat:
(mv)
tō.x(t)˲gā.tǝr (L290p Panningen)
|
Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153]
I-6
|
32291 |
rond haalmes |
bodemschaaf:
b ̇ōmšāf (L290p Panningen)
|
Het ronde mes met schuingeslepen snede en twee handvatten waarmee men diepe, holle vormen in hout kan snijden. Het rond haalmes wordt met een trekkende beweging gehanteerd en door de kuiper gebruikt voor het gladschaven van de binnenwand en het vlak maken van de binnenrand van vaten. Zie ook afb. 218. [N E, 37a-b; monogr.]
II-12
|
20705 |
rond wittebrood |
plats:
plats (L290p Panningen),
Syst. WBD Altijd rozijnebrood - Nieuwjaar - 50-60 cm doorsnede en groter
plats (L290p Panningen),
vloerweg:
floorwĕĕk (L290p Panningen)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] || rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)]
III-2-3
|
31164 |
ronde schaar |
scheer:
šīǝr (L290p Panningen)
|
Schaar met gekromde benen waarmee men een in het leer uitgezette cirkel kan uitknippen. [N 36, 29a]
II-10
|
31385 |
ronde vijl, rattenstaart |
rattenstaart:
ratǝštɛrt (L290p Panningen)
|
Kleine, ronde, spits toelopende vijl. De ronde vijl wordt gebruikt voor het vijlen van gaten en gebogen oppervlakten. Zie ook afb. 102. [N 33, 94; N 64, 53e; monogr.]
II-11
|
31167 |
rondel |
schijf:
(mv)
šīvǝ (L290p Panningen)
|
Het met de ronde schaar of schijvensnijder gesneden rond stuk leer of ronde koperen schijf, gebruikt ter versiering. [N 36, 29b]
II-10
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
rondslenteren:
ronksjlentere (L290p Panningen),
vleugelen:
vlö.gele (L290p Panningen),
Zie 139.
vlö.gele (L290p Panningen),
zwabberen:
zwabbere (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|