29964 |
aanbinder |
nevenbinder:
nē̜vǝbeŋǝr (L290p Panningen)
|
Houten paal die horizontaal aan de staanders wordt gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de zgn. 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Wanneer bij het bevestigen van de aanligger aan de staander gebruik wordt gemaakt van touwen, wordt onder de aanbinder op de staander een steigerklos aangebracht. Zie ook afb. 17. Zie voor het woordtype 'schachelrute' ook RhWb vii, kol. 831, s.v. 'Schachelrute'. [N 32, 2b; monogr.]
II-9
|
25598 |
aanbrengen van gaatjes in het deegbrood |
steken:
štē̜kǝ (L290p Panningen)
|
Met behulp van een vork, een plank met spijkers of ijzeren tanden, een houtje, een spijker of simpelweg een vinger worden gaatjes in het deegbrood aangebracht. [N 29, 42; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
20965 |
aangeschoten |
aangeschoten:
aangesjoo.te (L290p Panningen)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
34193 |
aangetaste uier |
driedemer:
dręi̯dēmǝr (L290p Panningen)
|
De door ontsteking aangetaste uier of één van de kwartieren die aangetast is. [N 52, 6b; A 48A, 10c, 11b; monogr]
I-11
|
21470 |
aangeven, verklikken |
kletsen:
van angere kletsen (L290p Panningen)
|
klikken; Welk woord gebruikt u in uw dialect voor het doorvertellen aan vader, moeder of onderwijzer van iets, waarvoor een ander kind straf kan krijgen? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
handvollen:
NB: verhampele = door handgrepen verleggen.
hampele (L290p Panningen)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25243 |
aanhoudend regenen |
knoeien:
knooje (L290p Panningen),
kwakelen:
kwaakele (L290p Panningen)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34182 |
aanmelken |
aanmelken:
ānmɛlǝkǝ (L290p Panningen)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
18887 |
aanstaan |
gesteld:
gǝštęlt (L290p Panningen),
uitgepaald:
ū.t˲gǝpø̜̄lt (L290p Panningen)
|
Gezegd van de hoeken van een bouwwerk, wanneer deze na het uitmeten definitief vastgesteld zijn. In Q 83 werd de term 'aanstaan' in een iets andere betekenis gebruikt. Zodra de muren van een huis in aanbouw een eerste maal gemetseld waren en het grondplan zodoende vastlag, werden de uitzetplanken verwijderd. Men zei dan dat het huis 'aanstond'. [N 31, 10a; monogr.]
II-9
|
34148 |
aanstieren |
aanleiden:
ānlɛi̯ǝ (L290p Panningen),
aanstieren:
ānštīrǝ (L290p Panningen)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|