e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijpschijf perforeerschijf: pɛrforēršīf (Panningen) Draagbaar, elektrisch aangedreven werktuig waarmee metaal en steenachtige materialen kunnen worden vlak- en doorgeslepen. De metalen schuurschijf van deze machine staat haaks ten opzichte van de as van het toestel en op het schuurvlak ervan zijn kleine hardmetaalkorrels gesoldeerd. Het werktuig werd in Q 83 vooral bij het afkorten van staafijzer gebruikt. [N 33, 250] II-11
slijpstaal wetstaal: wētstǭl (Panningen) Een ¬± 40 cm lange stalen pin, voorzien van een handvat. Het oppervlak van de pin is soms wel, soms niet geruwd. Het staal wordt gebruikt om een mes of krabber op aan te zetten. Zie afb. 2. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] II-1
slijpsteen slijpsteen: šlīpštęjn (Panningen) Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11
slijpsteenbak, slijpstelling slijpsteenraam: šlīpštęjnrām (Panningen) Op een houten of ijzeren onderstel bevestigde en met water gevulde metalen bak waarin een slijpsteen draait. De as van de slijpsteen rust daarbij op twee aan de waterbak bevestigde lagers. [N 33, 270] II-11
slip slip: hĕĕmdssjlup (Panningen) hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] III-1-3
slipjas slippenjas: sjluppejòòs (Panningen) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slobkous slobkous: sjlópkause (Panningen) voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
slokdarm slokdarm: sjlokderm (Panningen), sjlókderm (Panningen), šlokdɛ.rm (Panningen) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78] II-1, III-1-1
slons (slodder?) slons: sjloëns (Panningen) slons [SGV (1914)] III-1-4
slot slot: slōǝt (Panningen), šlōǝt (Panningen) Het verband dat tussen de opgestapelde stenen werd aangebracht om het geheel stevigheid te geven. Doorgaans bestond het slot uit een laag stenen, die afwijkend van de onderliggende lagen gestapeld was (Donkers, pag. 64). [N 98, 105; monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-8, II-9