20731 |
vlaai met reepjes deeg |
vlaai met riempjes:
Syst. WBD
flaa mĕĕt rimkes (L290p Panningen)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Syst. WBD
sjpīē:s (L290p Panningen)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
flaasjottel (L290p Panningen),
vlaschotel:
flaasjottel (L290p Panningen),
flaschottel (L290p Panningen)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
30136 |
vlaams verband |
vlaams verband:
vlāms ˲vǝrbant (L290p Panningen)
|
Verband, doorgaans toegepast bij muren dikker dan een halve steen, waarbij in iedere laag zowel koppen als strekken zijn verwerkt. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop; tweede laag: kop, strek, kop, strek, kop, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 20). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
24266 |
vlaamse gaai |
bermarkolf:
bermarkhoof (L290p Panningen),
bermarkōōf (L290p Panningen),
parmarkolf:
permarkhoof (L290p Panningen),
permarkhōōf (L290p Panningen),
of: boommarkolf?
permarkoo.f (L290p Panningen)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vaan (L290p Panningen),
vlag:
vlag (L290p Panningen)
|
vlag [SGV (1914)] || vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
30487 |
vlaggen |
russen:
rø̜.s (L290p Panningen)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|
25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlāāk (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
31276 |
vlakhamer |
zethamer:
zęthāmǝr (L290p Panningen)
|
Hamer met een losse of vaste steel en een vlakke kop, waarop met een andere hamer geslagen wordt om een werkstuk vlak te maken. Zie ook afb. 37c. [N 33, 78-79; N 33, 82; N 33, 55]
II-11
|
31547 |
vlakplaat |
vlakplaat:
vlakplāt (L290p Panningen)
|
Vlakke, gietijzeren plaat die wordt gebruikt om de vlakheid van een werkstuk te controleren. Het werkstuk wordt daartoe over de met olie en een kleurstof ingesmeerde vlakplaat bewogen. De hoge plekken van het werkstuk worden zo met kleurstof gemerkt en kunnen vervolgens met het schraapstaal worden verwijderd. Zie ook afb. 206. [N 33, 344; N 64, 30b; N 66, 11b]
II-11
|