21302 |
borg |
borg:
börg (L290p Panningen)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|
19563 |
borrelglaasje |
borrelglaasje:
borrelsglééske (L290p Panningen),
drupjesglaasje:
dröpkesglééske (L290p Panningen),
foezelglaasje:
fōē.zelglééske (L290p Panningen)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19497 |
borstel |
borstel:
boorstel (L290p Panningen),
boërstel (L290p Panningen),
wassertje:
waeserke (L290p Panningen)
|
borstel [DC 15 (1947)], [SGV (1914)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
borstelig haar:
boor.stelig hòò:r (L290p Panningen),
paardenhaar:
peerdehaor (L290p Panningen),
stekelvarken:
sjteekelverke (L290p Panningen),
varkenshaar:
verrekeshòòr (L290p Panningen)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
30171 |
borstelwerk |
borstelwerk:
bø̜̄rstǝlwęrǝk (L290p Panningen),
rauw werk:
rōx węrǝk (L290p Panningen)
|
Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.]
II-9
|
17631 |
borsten |
memmen:
memme (L290p Panningen)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1961)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
boërst (L290p Panningen)
|
borst(kas) [SGV (1914)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstgaren:
bōrst˲gārǝ (L290p Panningen)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
31419 |
borstplaat |
borstplaat:
bōrsplāt (L290p Panningen)
|
Een licht gebogen metalen plaat waar men tijdens het werken met de boogdrilboor met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. Dit onderdeel van de boogdrilboor kan ook als knop of handvat zijn uitgevoerd. Zie ook afb. 126. [N 33, 125]
II-11
|
33969 |
borstriem |
trekband:
tręk˱baŋkt (L290p Panningen),
zeel:
zē̜l (L290p Panningen)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|