20645 |
griesmeelpudding |
semoule-mazena:
Syst. Frings smul-maj\\zena = eig. merk; gezegd smoel-majezena, voor griesmeel. M.
smul-majəzena (L355p Peer)
|
Crème van griesmeel, griesmeelpudding (semoel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21495 |
griffel |
griffel:
de griffel (L355p Peer),
en beiske als er een buisje bij is
en griffel (L355p Peer)
|
De stift, waarmee op die lei wordt geschreven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17906 |
grijpen naar |
pakken:
pakken (L355p Peer)
|
Naar iets grijpen [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
18888 |
gril |
kuren:
ook materiaal znd 29, 16
kieren (L355p Peer),
streek:
ook materiaal znd 29, 16
streek (L355p Peer)
|
kuren (znw) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21220 |
grindweg |
grindweg:
grintweg (L355p Peer),
kiezel:
ne kiezel (L355p Peer),
kiezelweg:
kiezelweg (L355p Peer)
|
Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
24933 |
grindx |
fijne kiezel:
fijne kiezel (L355p Peer),
grind:
grint (L355p Peer),
kiezel:
kiezel (L355p Peer)
|
grind [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
32968 |
groei |
leven:
lęvǝn (L355p Peer)
|
Opgaven voor de uitdrukking "er zit geen groei in". [L 8, 7a; monogr.]
I-4
|
17541 |
groeien |
goed profiteren:
profeteert goed (L355p Peer),
groeien:
grui̯ǝ (L355p Peer),
groter worden:
groeter weehren (L355p Peer),
wassen:
wasǝn (L355p Peer),
B.v. Die wasse zich nogal die jing van allewijl.
zich wasse (L355p Peer)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || die kleine heeft geprofiteerd (struiser, groter geworden) [ZND 40 (1942)] || Groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 106 (2001)]
I-4, III-1-1
|
25246 |
groeizaam weer |
mals (weer):
mals weer
mals wēͅr (L355p Peer),
vers (weer):
vors weeer
veͅrs wēͅr (L355p Peer)
|
mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25026 |
groen (kleur) |
groen:
grien (L355p Peer, ...
L355p Peer),
grīən (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-4-4
|