e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
griesmeelpudding semoule-mazena: Syst. Frings smul-maj\\zena = eig. merk; gezegd smoel-majezena, voor griesmeel. M.  smul-majəzena (Peer) Crème van griesmeel, griesmeelpudding (semoel?) [N 16 (1962)] III-2-3
griffel griffel: de griffel (Peer), en beiske als er een buisje bij is  en griffel (Peer) De stift, waarmee op die lei wordt geschreven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
grijpen naar pakken: pakken (Peer) Naar iets grijpen [ZND 35 (1941)] III-1-2
gril kuren: ook materiaal znd 29, 16  kieren (Peer), streek: ook materiaal znd 29, 16  streek (Peer) kuren (znw) [ZND 01 (1922)] III-1-4
grindweg grindweg: grintweg (Peer), kiezel: ne kiezel (Peer), kiezelweg: kiezelweg (Peer) Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)] III-3-1
grindx fijne kiezel: fijne kiezel (Peer), grind: grint (Peer), kiezel: kiezel (Peer) grind [ZND 01 (1922)] III-4-4
groei leven: lęvǝn (Peer) Opgaven voor de uitdrukking "er zit geen groei in". [L 8, 7a; monogr.] I-4
groeien goed profiteren: profeteert goed (Peer), groeien: grui̯ǝ (Peer), groter worden: groeter weehren (Peer), wassen: wasǝn (Peer), B.v. Die wasse zich nogal die jing van allewijl.  zich wasse (Peer) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || die kleine heeft geprofiteerd (struiser, groter geworden) [ZND 40 (1942)] || Groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 106 (2001)] I-4, III-1-1
groeizaam weer mals (weer): mals weer  mals wēͅr (Peer), vers (weer): vors weeer  veͅrs wēͅr (Peer) mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4
groen (kleur) groen: grien (Peer, ... ), grīən (Peer, ... ) groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-4-4