20617 |
korst |
korst:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
korst (L355p Peer),
kärstə (L355p Peer)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
heel korte haren:
hiejel korte hoar (L355p Peer),
pinnetjeshaar:
pinnekeshoar (L355p Peer)
|
Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (L355p Peer)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte broek:
een korte broek (L355p Peer),
korte brok (L355p Peer),
oo is eveneens zeer kort
’n korte brook (L355p Peer)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
get:
guette (L355p Peer),
-> twie getten.
get (L355p Peer)
|
Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kǫrtmę̄l (L355p Peer
[(tweede zeefsel)]
),
kriel:
kril (L355p Peer
[(derde zeefsel)]
)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
āfsnęi̯ǝn (L355p Peer),
knippen:
knepǝ (L355p Peer)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21657 |
kosten |
gaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
wa gøͅn də bagə (L355p Peer),
maken:
ps. omgespeld volgens Frings.
wa makə də bagə (L355p Peer)
|
Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
de kester (L355p Peer, ...
L355p Peer),
kester (L355p Peer),
kɛstər (L355p Peer)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosteres:
kesteres (L355p Peer)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|