e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
landrol wel: wɛl (Peer) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
lange broek lange broek: een lang brok (Peer), lang brok (Peer), de oo is kort  ’n lang brook (Peer) lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] III-1-3
lange neus lange neus: lang naas (Peer, ... ), B.v. Een lang naas ziede nie veel.  lang naas (Peer), lange snuit: lang snout (Peer) een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] III-1-1
langen langen: Geven, overreiken.  langen (Peer), Geven, overreiken. B.v. lang mich de mes ens, a.u.b.; ich hem `t hem gelangd.  langen (Peer) Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)] III-1-2
langgerekt hok hoop: hup (Peer) De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.] I-4
langwerpig wittebrood lange mik: Syst. Frings  laŋə mek (Peer) Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)] III-2-3
langwerpige streep van voorhoofd tot neus streep: strī.p (Peer) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
langzaam, traag lang: de giet lank (Peer), langzaam: da gie-et langzaam (Peer) Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)] III-4-4
lantaarn lantaarn: lanteern (Peer), lanteͅən (Peer), lantèr (Peer) lantaarn [ZND 01 (1922)], [ZND 37 (1941)] III-2-1
lap baalkatoen: Baalkatoen.  baalketohwn (Peer) Sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 114 (2002)] III-1-3