32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L355p Peer)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
een lang brok (L355p Peer),
lang brok (L355p Peer),
de oo is kort
’n lang brook (L355p Peer)
|
lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
lang naas (L355p Peer, ...
L355p Peer,
L355p Peer,
L355p Peer,
L355p Peer),
B.v. Een lang naas ziede nie veel.
lang naas (L355p Peer),
lange snuit:
lang snout (L355p Peer)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
17809 |
langen |
langen:
Geven, overreiken.
langen (L355p Peer),
Geven, overreiken. B.v. lang mich de mes ens, a.u.b.; ich hem `t hem gelangd.
langen (L355p Peer)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33074 |
langgerekt hok |
hoop:
hup (L355p Peer)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
lange mik:
Syst. Frings
laŋə mek (L355p Peer)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strī.p (L355p Peer)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
lang:
de giet lank (L355p Peer),
langzaam:
da gie-et langzaam (L355p Peer)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lanteern (L355p Peer),
lanteͅən (L355p Peer),
lantèr (L355p Peer)
|
lantaarn [ZND 01 (1922)], [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
18222 |
lap |
baalkatoen:
Baalkatoen.
baalketohwn (L355p Peer)
|
Sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 114 (2002)]
III-1-3
|