20717 |
opgewarmde koffie |
opgewarmde koffie:
Syst. Frings
oͅp˃gəwɛ̄rmdə koͅfi (L355p Peer)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pøl (L355p Peer)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
18218 |
ophanger |
haakje:
hè-ekske (L355p Peer),
hanger:
hanger (L355p Peer),
lint:
linte (L355p Peer)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
25150 |
opklaren |
aftrekken:
aftrekke
àftreͅkə (L355p Peer),
opentrekken:
opetrekke
opətreͅkə (L355p Peer),
opklaren:
opklere
opklörə (L355p Peer)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21275 |
opmaken |
opdoen:
gâêlt opdu.n (L355p Peer)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
19235 |
opnieuw beginnen |
opternieuw beginnen:
oppernouw beginnen (L355p Peer)
|
opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
33145 |
opnieuw wannen |
nawannen:
nōi̯ǝwanǝ (L355p Peer)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
opper:
ǫpǝr (L355p Peer)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
bovenste vel:
`t bovenste vel (L355p Peer)
|
Opperhuid (huid, bovenhuid, -vel). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opschijven (L355p Peer),
plek maken:
plaatsmaken
plakmaken (L355p Peer)
|
Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|