20319 |
oude vrouw |
oud wijf:
aad wijf (L355p Peer),
’n ouw wijf (L355p Peer),
oude vrouw:
aa vrou (L355p Peer, ...
L355p Peer),
’n ouw vrouw (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
een oude vrouw [ZND 05 (1924)] || iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude vrouw [N 102 (1998)]
III-2-2, III-3-1
|
22317 |
oudejaarsavond |
nieuwjaarsavond:
nouwjoarsoavènd (L355p Peer)
|
De avond van 31 december, oudejaarsavond, Sint Silvesteravond [aldejaorsaovond]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
heilige silvester:
h silvester (L355p Peer)
|
31 december, H. Silvester. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
21762 |
ouden van dagen |
<uitdr.> ze zijn dikwijls uitgeleefd:
ze zijn dikwèls outgeleefd (L355p Peer),
mensen met veel ervaring:
minsen met veel ervaring (L355p Peer, ...
L355p Peer),
oude mensen:
’n groep aa minsen (L355p Peer)
|
oude man [N 102 (1998)] || oude vrouw [N 102 (1998)] || ouden van dagen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20229 |
ouders |
ouders:
znd 44, 27;
aars (L355p Peer),
oudersen:
znd 44, 27;
aarse (L355p Peer, ...
L355p Peer),
oudersten:
aarstən (L355p Peer),
znd 44, 27;
aarste (L355p Peer)
|
ouders [ZND 11 (1925)] || ouders; waar ligt het land van uw ouders? [ZND 44 (1946)]
III-2-2
|
20187 |
oudste zoon |
oudste jong:
aadste jong (L355p Peer)
|
oudste zoon [ZND 46 (1946)]
III-2-2
|
25504 |
ovendeur |
deksel:
deksel (L355p Peer)
|
Het deurtje kan van ijzer zijn of van hout. De houten vormen zijn in de regel ouder. De informant van L 289b zegt dat deze sluiting een plank met een natte zak kan zijn die met een lat of paal tegen de opening van de oven wordt gezet. De woordtypen "stop", "stopsel", "ovenstopsel" wijzen heel waarschijnlijk op een bepaalde vorm vaan dichten. Zo vermeldt Weyns (blz. 27) dat in Oost-Vlaanderen de deur hier en daar een houten blok, 15 cm dik, is dat, voor de gevulde oven geplaatst, met leem, modder, soms zelfs met koedrek gemengd met aarde, wordt dichtgesmeerd. [N 29, 2b; N 29, 2a; OB 2, 3b; OB 2, 3a; monogr.]
II-1
|
33421 |
ovenkelder |
onderoven:
ǫnǝrhō.vǝ (L355p Peer)
|
De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma önderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d]
I-6
|
25503 |
ovenmond |
mond:
mond (L355p Peer)
|
De opening in de oven waardoor brandstof en brood naar binnen worden geschoven. [N 29, 2a; OB 2, 3a; monogr.]
II-1
|
25608 |
ovenpaal |
ovenzwoelde:
hōvǝnzwul (L355p Peer),
spaan:
spaan (L355p Peer),
zwoelde:
zwul (L355p Peer)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|