22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
e reutsel (L355p Peer),
e ròòətsel (L355p Peer),
raaidzel (L355p Peer)
|
Een raadsel. [ZND 06 (1924)] || Raadsel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
24228 |
raaf |
raaf:
raaf (L355p Peer)
|
raaf [Willems (1885)]
III-4-1
|
27904 |
raam |
venster:
venstǝr (L355p Peer
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
19057 |
raar, vreemd |
aardig:
ook materiaal znd 19a, 003
aardig (L355p Peer),
vreemd:
dɛ̄ es hij vrɛ̄mt (L355p Peer),
zonderling:
ook materiaal znd 19a, 003
zonderling (L355p Peer)
|
Die is hier vreemd. [ZND 08 (1925)] || zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
schijf:
sxɛjf (L355p Peer)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
ko[o}ndə gēͅə da raoiən (L355p Peer),
kondə deͅ raoən (L355p Peer)
|
Kunt ge dat raden? [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
32189 |
radmaker |
radmaker:
rātmākǝr (L355p Peer)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
18167 |
rafel |
bommel:
bommelen (L355p Peer),
fralie:
fraailiën (L355p Peer),
rafel:
e van de
refels (L355p Peer),
vodden (mv.):
vodden (L355p Peer)
|
Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
Jeans die rèhfle das mode.
rèhfle (L355p Peer)
|
Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rels (L355p Peer, ...
L355p Peer),
richels:
riggels (L355p Peer),
treinrails (fr.):
treinrels (L355p Peer)
|
rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|