18844 |
schuchter |
bang:
ook materiaal znd 21, 36
bang (L355p Peer),
schouw:
ook materiaal znd 21, 36
schou (L355p Peer),
verlegen:
ook materiaal znd 21, 36
verlège (L355p Peer)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schudden:
sxedǝn (L355p Peer)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19501 |
schuifgrendel |
grendel:
gręnǝl (L355p Peer),
grendeltje:
grɛnǝlkǝ (L355p Peer)
|
Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.]
II-9
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
schuifdeurtje:
schijfdeerke (L355p Peer)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
scheimlēpəl (L355p Peer),
schoumlēpəl (L355p Peer),
schuimspaan:
scheimspeun (L355p Peer),
scheimspèùn (L355p Peer)
|
schuimspaan [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
21370 |
schuld |
schuld:
ps. omgespeld volgens Frings.
sxelt (L355p Peer),
sxøl (L355p Peer)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21674 |
schuld zonder papieren |
onderhandse schuld:
ps. omgespeld volgens Frings.
ondərhandsə sxelt (L355p Peer)
|
schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
krats:
[vgl. lm. krabben: kretsen, kratsen, krassen etc.]
kraats (L355p Peer),
kratsel:
kratsel (L355p Peer),
schurft:
scherft (L355p Peer),
sxørft (L355p Peer)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || schurft: hoe heet de besmettelijke huidziekte, die een ondragelijke jeuk veroorzaakt tussen de vingers, aan de polsen (fr. gale) ? [ZND 42 (1943)]
I-11, III-1-2
|
22824 |
schutter |
schutter:
schitter (L355p Peer),
schitər (L355p Peer)
|
schutter [RND] || Schutter. [Willems (1885)]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
sxī(ǝ)r (L355p Peer)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|