e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwenkant vrouwluikant: vrouwliekant (Peer) De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)] III-3-3
vrouwenondergoed ondergoed voor de vrouwen: ondergoed vehr de vrauwen en de vraahlie (Peer), ondergoed voor de vrouwlui: ondergoed vehr de vrauwen en de vraahlie (Peer) Vrouwenondergoed [ook: lingerie, linergie?] [N 114 (2002)] III-1-3
vruchtgebruik vruchtgebruik: vruchtgebruik (Peer) hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)] III-3-1
vuistslag op de rug dof: dof (Peer, ... ), klop: klop (Peer) Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)] III-3-2
waaienx waaien: ween  wēͅn (Peer) waaien [N 22 (1963)] III-4-4
waden baden: B.v. door `t water baaien is inne zomer plezierig.  door `t water baaien (Peer) Door het water baden (waden). [N 109 (2001)] III-1-2
wafel wafel: wø͂ͅfəl (Peer), Syst. Frings V.  wø͂ͅfəl (Peer) Wafel [N 16 (1962)] || wafel [ZND 08 (1925)] III-2-3
wagen vierwieler: vērwilǝr (Peer), wagen: wā.gǝ (Peer) Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.] I-13
waggelen onvast lopen: B.v. onvast loewepde as ge zaat zijt.  onvast loewepde (Peer), schravelen: B.v. schravehle vehr verout te komen, dan blijfde beter thous.  schravehle (Peer) Onvast ter been (dazelig, los/zwak/ slecht te been, schravelachtig). [N 109 (2001)] || Onvast, wankelend lopen (waggelen, strompelen, dazelen). [N 109 (2001)] III-1-2
walmen blaken: blōəkə (Peer) roken, walmen, gez. van een lamp [ZND 02 (1923)] III-2-1