19658 |
wasgoed |
lijnwaad:
Het lijvet dat zjust gewassen is en gedriejegt. Het driejegen gebeert bouten oppene wasdroad = het pas gewassen en gedroogd linnen wordt buiten gedroogd op de droogdraad (driejegdroad) of de wasdraad.
het lijvet dat zjust gewassen is en gedriejegt (L355p Peer)
|
Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)]
III-2-1
|
19669 |
wasknijper |
lijnwaadspeld:
leͅi̯vətspɛlən (L355p Peer)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
lijnwaadmand:
lē̜jvǝtmān (L355p Peer)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
23443 |
wastafeltje in de sacristie |
wastafeltje:
wastefelke (L355p Peer)
|
Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wātǝrblø̄s (L355p Peer)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
damp (L355p Peer),
domp:
doͅmp (L355p Peer),
wasem:
wāsəm (L355p Peer)
|
damp [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
30318 |
waterdorpel |
buitendorpel:
bǫwtǝndęrpǝl (L355p Peer),
dorpel:
dęrpǝl (L355p Peer)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
mūr (L355p Peer),
mËr\\ (meervoud)
mūr (L355p Peer),
om water in te koken
mūr (L355p Peer)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || ketel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpokken (L355p Peer)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33631 |
waterput |
put:
pet (L355p Peer),
pøt (L355p Peer, ...
L355p Peer,
L355p Peer)
|
[N 12 (1961)] [RND 08] [Willems (1885)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|