e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dikke, warme mantel dikke mantel: enen dikke mantel (Peer, ... ), nen dikke mantel (Peer, ... ), ’n dikke mantel (Peer, ... ) een dikke mantel [ZND 31 (1939)] III-1-3
dirigent van het zangkoor dirigent (<du.): dirigent (Peer), leider van het zangkoor: leier van het zangkoeer (Peer) De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)] III-3-3
dissel dissel: desǝl (Peer), distel: destǝl (Peer), distelboom: destǝlbōm (Peer) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
distel distel: dęstǝl (Peer), distels: destǝls (Peer) De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b] I-3
dobbelsteen dobbele steen: ene dobbələ stien (Peer), dobbelsteen: dobbelstiën (Peer), teerling: teerling (Peer) Een dobbelsteen of teerling. [ZND 23 (1937)] III-3-2
dochter dochter: dòchtər (Peer) dochter; en ze zei dat ze het ook aan haar dochter zou zeggen [ZND 04 (1924)] III-2-2
dodenhuisje kapel voor de doden: kapel veer de dooi (Peer) Een mortuarium, dodenkapel in of bij de kerk. [N 96A (1989)] III-3-3
doek doek: dok (Peer), dô-ek (Peer), dôk (Peer) doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doek -&gt; [wld iii 2.2] witte doek: wit dôek (Peer), ənə wettə dok (Peer), ’n witten dôk (Peer) een witte doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doelloos friemelen friemelen: haan=handen  met de haan zitten te friemelen (Peer) Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)] III-1-2