e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doffer, mannelijke duif duif: douf (Peer), duiver: douver (Peer), douvər (Peer), hoorn: hoorə (Peer), kropper: kropper (Peer), mannetje: menneke (Peer), mennəkə (Peer) duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)] III-4-1
dokter dokter: doctoer (Peer), doktoer (Peer), doktōēr (Peer) Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)] III-1-2
dokteren meesteren: miesterd (Peer) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)] III-1-2
dolle kervel dolle kelver: dǫlǝ kęlǝvǝr (Peer), stinkkelver: steŋkęlǝvǝr (Peer) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] I-5
dompelen dompelen: in t water dômpelen (Peer), in het water dompelen: in ⁄t water dômpelen (Peer, ... ), in het water steken: en ⁄t watər stēͅkən (Peer, ... ), steken: ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.  staiken (Peer, ... ) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] III-1-2, III-4-4
donderen donderen: donneren (Peer, ... ), donnərən (Peer, ... ), dōnderen (Peer, ... ), donnere  doͅnərə (Peer), grommelen: grommele  grŏmələ (Peer), rommelen: rommele  roͅmələ (Peer) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderwolk donderkop: donderkop (Peer), donderspitsen: donderspitse  doͅndərspetsə (Peer), donderwolk: donderwolk (Peer), donkerwolk: donkerwolk (Peer), onweerslucht: onweerslocht  oͅnwēͅrslŏxt (Peer) donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: donner (Peer, ... ), den donner  dən doͅnər (Peer) donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donker, duisterx donker: donker (Peer, ... ), donkər (Peer) (`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] III-4-4
donkerbruine koe vale: valǝ (Peer) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11