18121 |
fijt |
fijt:
fijt (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
34242 |
filter in de melkzeef |
doekje katoen:
dekskǝ katun (L355p Peer),
filtreerpapier:
filtreerpapier (L355p Peer),
neteldoek:
neteldoek (L355p Peer),
wattetje:
watǝkǝ (L355p Peer)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
flambouw (L355p Peer),
flambouwen (L355p Peer),
lantaarn (<fr.):
lanteen (L355p Peer),
én lantērn (L355p Peer),
⁄n lantee-re (L355p Peer)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] || Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30800 |
flank |
flank:
fla.ŋk (L355p Peer)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
20838 |
flauw |
flauw:
flaa (L355p Peer, ...
L355p Peer),
fleu (L355p Peer),
leps:
leps (L355p Peer)
|
meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
bezwijmd neervallen:
bezwèmd (L355p Peer),
flauwvallen:
fla vallen (L355p Peer)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
de schone uithangen:
ook materiaal znd 23, 55
de schoenen uithangen (L355p Peer),
mouwvegen:
ook materiaal znd 23, 55
mouwvègen (L355p Peer),
mø̄wvēͅgən (L355p Peer),
poetsen:
ook materiaal znd 23, 55
poetsen (L355p Peer),
schoon kallen:
ook materiaal znd 23, 55
schoen kallen (L355p Peer)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
tuf:
tuf (L355p Peer)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
fluimen:
B.v. fluimen dat is vieslijk - oppe stroat liggen soms van die dikke klaken.
fluimen (L355p Peer)
|
Fluimen uitspuwen (tuffen, kwalsteren, klarken, kaatsjen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
kallen:
kallen (L355p Peer),
kazelen:
cf. WNT: sub wielewalen (I), 3. (Gewest.) Onsamenhangende taal of onzin uitslaan; steeds van gespreksonderwerp wisselen; wauwelen, kletsen, zeuren. [...] kazelen, zeuren (Maasen en Goossens).
kazelen (L355p Peer)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|